|
Evidence for Galatjang
1 pieces of evidence found.
Id DLP.Evidence.679 Type Ethnography Location Macassar Date 1859-01-01 - 1859-12-31 Rules 2x7 board with two stores.
Seven counters in each hole.
Play moves in an anti-clockwise direction and players sow into the store on their right hand side.
A move may begin from any of the player's holes except their store. If the last counter falls into the store, they can sow again from any of the holes in their row. If it lands in a hole with counters in it, these are picked up and sowing continues. If the last counter falls into an empty hole the move ends, but if the hole is in the player's own row, any counters in the hole opposite it are captured and placed in the store.
When no more moves can be made, a new round begins and each player fills as many holes as they can by putting seven in each. Surplus counters are placed in the store. Any unfilled holes are excluded from play.
Play continues until one player has all of the counters. Content "Dit spel wordt gespeeld door twee personen, dat zij ieder aan hunne regterhand een groote opening, anrong genamd, hebben, welke dan ook elk als de zijne beschouwt. Nadat de zes, soms ook meer, kleine openingen, kalobeng genaamd, die ieder can de spelers vóór zich heeft, elk metzeven bagôré-pitten, of dergelijke, gevuld zijn, begint men tegelijk uit één der kalobangs aan zijne zijde de pitten te nemen, en telt die, can de linkerhand naar de regter- voortgaande, één voor één in de daaropvolgende gaten, ook zijn eigen anrong niet te vergeten, uit; alleen de anrong van de tegenpartij wordt overgeslagen. De pitjes van de kalobang, waarin men het laatste pitje dat men in de hand heeft, uittelt, dienen om op dezelfde manier voor te tellen. Treft het echter, dat men het laatste pitje juist in zijn eigen anrong uittelt; zoo mag men op nieuw met één der kalobangs aan zijn eigen' zijde beginnen uit te tellen. Op deze wijze gaat het voort, totdat één der spelers het laatste pitje in een ledig gat uittelt, hetgeen dotjo heet. Alsdan gaat de ander voort, totdat ook hij dotjo wordt, waarop de eerste wederom aan de beurt komt, enz.
Bij dit dotjo worden, valt op te merken, dat, wanneer men het laatste pitje in een' ledige opening aan zijn' eigen kant uittelt, en er in he tegenover gelegen kalobang pitjes aanwezig zijn, neb zeggen mag: tembami, en alsdan het regt heeft, om die pitjes tegelijk met dat laatste pitje in zijn eigen anrong te gooijen. Dit neemt echter niet weg, dat onze beurt voorbij is, en de ander wederom moet spelen. Wanneer het eindelijk zoover gekomen is, dat één der spelers aan zijne zijde geen pitjes meer heeft, om meê te tellen, neemt men van weêrszijde de pitjes uit zijn' anrong, en ziet, hoeveel kalobangs men daarmede, evenaks bij het begin van het spel, vullen kan. Zoo nu één der spelers één de kalobangs niet met seven pitjes vullen kan; heet dit: nisoe-soeloe-mi si-balla (er is één huis in brand gestoken). Bkijven er twee ledig, zoo sprekt men van: nisoesoeloe-mi roewam-balla, enz.—De ledig gebleven kalobangs worden met het een of ander digt gestopt en mogen niet meer gebruikt worden bij de eerstvolgende partij.
Zoodra nu wederom één der spelers biuten magte is om te tellen, vult men op nieuw de kalobangs san zijne zijde met de pitjes uit zijn' anrong, en komt men ook nu te kort, zoo worden al wederom één of meer der kalobangs digt gestopt. Hij, wiens kalobangs eindelijk alle digt gestopt zijn, krijgt een kongkong, of streepje, aan. En het spiel is uit.
Heeft men echter het geluk, om bij de tweede of derde, of één der volgende partijen wederom al de kalobangs te kunnen vullen; zoo wordt één der digt gestopte kalobangs op nieuw gebruikt, en zoo duurt het spel soms metfwisselend geluk geruimen tijd voort." Matthes 1859: 82, 898-899. Confidence 100 Source Matthes, B. 1859. Makassaarch-Hollandsch Woordenboek. Amsterdam: Frederik Muller.
|